Reisplakboek

Uit logeren in Tsjaad

In Tsjaad kregen we voor het eerst last van de regentijd.

Toen we, nadat ik van mijn malaria was genezen, uit de hoofdstad vertrokken reden we eerst zo'n 80 kilometer over asfalt. Pas de problème. Het landschap deed ons op een vreemde manier aan thuis denken; het was vlak en groen, en er waren zelfs stukken die beplant waren en van elkaar afgescheiden door rechte sloten, die het land in rechthoekige vlakken opdeelden.

Na de asfaltweg kwam een aardeweg, die op een laag dijkje leek; de grond was kleiig en stevig. Zo lang het droog was was dat prima rijden. Bij regen werd de bovenlaag zeepachtig glad en was het een uurtje lang onmogelijk om verder te rijden. Wij mochten dat wel, als we wilden; de auto's (Toyota Hiluxen, verhoogd) moesten een vastgestelde periode wachten bij de eerste 'barrière de pluie' die ze tegenkwamen. Dit diende waarschijnlijk om te voorkomen dat ze de natte weg stuk zouden rijden.

Na de aardeweg kwamen sporen door het grasland. Op de kaart stond nog steeds een mooie stevige rode lijn, aangezien deze sporen wel degelijk de doorgaande route vormen; auto's kwamen we steeds minder tegen. Water des te meer. Steeds vaker stond het grasland aan weerszijden van het spoor onder water; steeds vaker zag dat grasland er desondanks begaanbaarder uit dan de sporen.

Eénmaal kwamen we daadwerkelijk vast te zitten. Om de doorgang van het water mogelijk te maken, was er een soort afwateringssloot dwars over de weg gegraven. Deze stond vol met modder en was behoorlijk diep. Gerben zou de beide motoren erdoor rijden; eerst de zijne. Hij had geen zin om zijn schoenen in de modder te zetten, en ging te werk volgens het principe 'Recht er door, gas erop, en niet stoppen'. Maar dat viel een beetje tegen... de modderplas was dieper dan hij dacht en hij kwam in het midden stil te staan met spinnend achterwiel. het enige wat erop zat was dat ik midden in de plas ging staan en de motor naar voren duwde terwijl hij rustig gas gaf. Je kunt je voorstellen waar ik het beste kon gaan staan, en waar de modder allemaal terechtkwam. Het moet er wel erg grappig hebben uitgezien. Uiteindelijk kregen we de motor eruit en zaten we allebei *helemaal* onder de bagger, wat het voordeel had dat we ons daar tenminste niet meer druk over hoefden te maken. Mijn motor was aan de beurt en Gerben vond een veel makkelijker paadje... Volgende keer toch maar iets langer zoeken naar de beste weg... Die avond kampeerden we op een iets hoger gelegen plekje zodat ons bed droog bleef. We kookten snel een hapje eten bij het licht van mijn achterlamp, die alle insekten uit de wijde omgeving aan leek te lokken. 's Morgens wisselden we mijn wegbanden voor de Michelins. Die liepen minder gauw vol.

We besloten de sporen te laten voor wat ze waren en op de GPS dwars door het vlakke land te rijden, zodat we het beste terrein konden kiezen. Meestal lukte dat aardig. Soms was er simpelweg geen droog terrein te vinden. Het land was zo vlak dat het water nergens heenging. Het werd ook niet snel in de kleiige grond opgenomen. Het bleef domweg staan tot het verdampte, in een dag of drie. Ongeveer na die drie dagen kwam gewoonlijk ook de volgende regenbui. Het gekste in al dat water was nog dat we drinkwater wilden gaan halen in een dorpje, en erachter kwamen dat dat door een ezeltje werd opgetakeld (1 emmer tegelijk) uit een waterput van zeker 80 meter diep...

We keken goed naar de vegetatie: die vertelde ons meestal waar het het beste rijden was. Palmpjes groeiden op hoger terrein; lichtgroen gras stond in ondieper water. Maar het bloeiende riet had ongeveer dezelfde kleur. Soms reden we stomweg vijf kilometer of langer door het water. Dat was niet zo makkelijk, omdat de ondergrond niet alleen glad was van gras en klei, maar ook stukgelopen door het vee, dat met de hoeven ronde kuilen in de klei had gemaakt, die je goed kon voelen. Het was heel vreemd rijden, maar het ging wel. We worderden maar langzaam: in een dag van 8 uur rijden legden we 65 kilometer af.

Aan het eind van deze zware dag kwamen we in het stadje Ati. Door de politie, waar we ons moesten registreren, werden we vriendelijk ontvangen; we kregen meteen water aangeboden, en toen er iemand een avondmaaltijd voor de agenten kwam bezorgen werden we uitgenodigd om een hapje mee te eten. De maaltijd bgestond uit dikke pannenkoeken met een groenige, slijmerige saus waar waarschijnlijk gedroogde okra's in verwerkt waren, en smaakte lang niet slecht. Om de agenten niet in verlegenheid te brengen, aten we maar een klein beetje, hoewel we behoorlijke honger hadden. Daarna werd ons met een vanzelfsprekend gebaar een huis aangewezen, verderop in de straat. Dat ze daar zaten, en dat we daar dus maar heen moesten gaan. Wie? Nou, les blancs, de witten. Daarzo, dat huis is het. Oh, nou, goed dan. We besloten te gaan kijken en bedankten de politiemannen voor hun gastvrijheid.

In het huis bleken inderdaad 'blancs' te wonen. Het was een Amerikaanse doktersfamilie, zeer gelovig zoals de meeste blanken hier. Ze vonden het vanzelfsprekend dat we bleven eten en slapen. Hun eenvoudige huis was voor ons een oase van luxe. Er was waarachtig een douche waar water uit kwam, niet eens een emmer. En ze hadden zonnepanelen om een accu op te laden, waaruit ze genoeg stroom konden putten om 's avonds een videofilm te draaien! Ter ere van het onverwachte bezoek mochten wij kiezen welke van de twee dat vanavond zou zijn. We wilden graag iets terugdoen en vroegen of ze misschien iemand zouden willen e-mailen. We zouden de mail kunnen meenemen in de palmtop en versturen zo gauw we in Sudan waren. De hele avond lang zat er steeds wel iemand op het kleine toetsenbordje te typen. We sliepen heerlijk, onder onze klamboe op de binnenplaats. We konden nog op een andere manier voor postduif spelen: 170 kilometer verderop woonde een Nederlandse, dat was een vriendin van de jonge Amerikaanse, maar ze zagen elkaar heel weinig en post konden ze alleen met een vrachtwagenchauffeur meegeven. Dus in dit jaargetijde was er geen mogelijkheid om een berichtje door te geven. Of we misschien een brief af wilden geven? Natuurlijk wilden we dat. We zouden vast wel binnen twee dagen in Oum Hadjer komen.

Tsjaadgeld. Munten zijn vergroot afgebeeld.De volgende dag gingen we met onze gastvrouw naar de markt. Zij kleedde zich ongeveer net zo als de vrouwen van het dorp en sprak ook Arabisch. Het was goed te zien dat ze een goed contact met de bewoners had en we konden van alles kopen waar we behoefte aan hadden: macaroni, melkpoeder, tomatenpuree, dadels en Tartina, een soort chocoladepasta met pinda's erin.

We waren inderdaad binnen twee dagen in Oum Hadjer. Het terrein was voor ons redelijk begaanbaar. Maar vrachtverkeer was er al meer dan een maand niet gekomen. Het natte gebied hadden we verlaten, nu waren alleen de wadi's (seizoensrivieren) nog wel eens lastig. Oum Hadjer bleek aan een rivier te liggen die het stadje in tweeën deelt; in het midden is een doorwaadbare plaats, hier een hele sjieke met betonnen rijbaan. Maar de rivier was momenteel te diep. Voetgangers werden overgezet in een soort sardineblikken met een roeiende veerman.

We waren op zoek naar Eveline; de Hollandse van wie ons was verteld dat ze hier samen met twee Engelsen een kerk draaiende hield. Natuurlijk wist iedereen in het dorp waar we moesten zijn: aan de overkant. Dus we stalden de motoren onder het toeziend oog van een winkelier, en staken de rivier over per sardineblik. De kerk en Eveline vonden we al gauw. Wat was ze verbaasd om weer eens Nederlands te horen. We bleven toch wel een nachtje slapen? Nou, eigenlijk was het nog een beetje vroeg en hadden we die dag nog een goed stuk kunnen rijden. Maar ach, het was gezellig en Eveline maakte zowaar chocolademelk voor ons.

Poedermelk in blikhavermout in blikEveline was 26 jaar oud en zat daar al drie jaar. We waren onder de indruk van zoveel toewijding. Ze had een satelliettelefoon, die het heel soms even deed, internet wilde niet echt lukken, en post gaat in Tsjaad alleen naar de hoofdstad en daar kun je het dan ophalen. Dat is een reis die je niet elke maand maakt. Dus het was een leuke verrassing om een brief te krijgen. Ze liet ons zien hoe ze toch elke morgen haar geliefde ontbijt van yoghurt en muesli kon eten: de muesli maakte ze van havermout die daar in blikken te koop was, met dadels en noten erdoor; de yoghurt kweekte ze van poedermelk met behulp van een enkel bakje yoghurt wat ze een poos geleden van een bevriende vrachtwagenchauffeur had gekregen.Als je daar een prettig leven wilt hebben, helpt zoveel inventiviteit natuurlijk heel erg. Wij zouden de volgende dag 'van de kaart af rijden' en daarom lieten we een van onze onze Michelins bij haar achter; die kon ze goed een poosje gebruiken en als ze weer eens in Nederland kwam, kregen we hem wel weer eens terug.

Het was een heel rustig en prettig dagje: we gingen nog even naar de overkant om de motoren ergens veilig binnen te stallen (het water was echt te diep om ze naar de overkant te krijgen) en onze slaapspullen te halen, bekeken het dorp, praatten veel (Eveline genoot er duidelijk van om Nederlands te horen en te spreken), Eveline maakte heel lekker eten voor ons en we konden ons wassen. De volgende dag gingen we helemaal uitgerust en schoon weer op pad. Het luxe ontbijt van muesli en yoghurt had ons uitstekend gesmaakt. Over een paar dagen zouden we in Sudan zijn.

 

Terug naar de index