Reisplakboek
De dag dat ik het schaap aanreed
Op de dag dat ik het schaap aanreed waren we in Sudan.
Omdat het regentijd was, al had het nog niet veel geregend, was er weinig verkeer. We reden over de spoorlijn omdat die beter te berijden was dan de tracks ernaast, die vaak vol water stonden. Verder van de spoorlijk was het land te begroeid om zo maar door het veld te rijden. Maar de spoorbaan ging niet slecht, want de dwarsliggers lagen onder het zand. Soms de rails ook. We hadden de vorige dag ook al over het spoor gereden. Het was de beste manier om van Nyala oostwaards te komen. Ook de lokale bevolking volgde de spoorbaan met ezels en kuddes vee. En Toyota Hiluxen. Maar die waren er nu niet.
Die morgen waren we vrij vroeg uit ons tentje gekropen, op een niet zo zichtbaar plekje een eindje van de spoorbaan. We hadden ontbeten met brood dat we bij ons hadden, en thee. Na het inpakken waren we weer gaan rijden - nog zo'n kleine duizend kilometer spoorbaan te gaan tot het asfalt weer begon. Het landschap was eenvormig, lage struiken en boompjes en wat gras. Tamelijk vlak. Rode aarde.
Het rijden was niet altijd makkelijk omdat het zand soms mul was en vertrapt door het vee. Het rijden tussen de rails maakte slingeren gevaarlijk. Toen we een aantal uren onderweg waren zag ik (voorop rijdend) een kleine groep schapen aan weerszijden van het spoor. Maar het zand werd juist mul dus ik had niet veel zin om vaart te minderen.
Ik keek naar de schapen, die niet op me leken te letten. Zou ik stoppen? Was het nodig? De schapen zagen er heel rustig uit. Ik besloot door te rijden. Natuurlijk begonnen ze allemaal over te steken toen ik tot op drie meter genaderd was. Geen kans meer om tot staan te komen, geen mogelijkheid om uit te wijken. Ik raakte er een, slingerde door de klap, raakte toen de rails en sloeg tegen de grond met mijn schouder op de rails.
Gerben was er meteen bij om mij en de motor op te rapen. Ik had behoorlijke pijn, dus ik ging meteen weer zitten. Het schaap lag aan de andere kant van het spoor en ik kon zien dat het een gebroken voorpoot had. Wat voelde ik me lullig zeg.
Daar kwamen de herders al. Ze waren met zijn vieren en droegen speren bij zich. Witte djellabia's (gewaden) en mutsjes; moslims dus. Onmiddellijk begonnen de onderhandelingen over de prijs van het schaap! Gerben deed het woord, ik had teveel pijn en was vaag in mijn hoofd van de klap. Het gesprek werd gevoerd in Arabisch (wat we niet spreken maar Gerben had het boekje erbij), verduidelijkt door gebaren, foto's (in mijn Point-it) en het schrijven van getallen in het zand. De herders eisten tachtig gulden. Dat was een heel bedrag, en het was erop gebaseerd dat we het schaap zouden meenemen. Dat wilden we natuurlijk niet. Gerben, op zijn beurt, legde uit dat wij ook kosten hadden: we moesten naar een dokter, en de motor was misschien wel kapot. De herders leken te vinden dat daar wel wat in zat. Gerben schreef een bedrag in het zand: twintig gulden, en gebaarde: en het schaap blijft hier. Gelukkig was het akkoord en werd het arme schaap eindelijk afgemaakt. Het had al die tijd geen geluid gemaakt, behalve toen ik het raakte.
Het schaap werd afgerekend en de heren vertrokken onmiddellijk. We waren ver van elke stad en er zou wel een dorpje zijn, maar zeker geen dokter, en geen weg. We besloten te kijken of ik kon rijden. Dat bleek te gaan. Er was kennelijk niks gebroken. Wel deed het behoorlijk veel pijn en ik wilde liever proberen of we wat rust konden krijgen. Dat lukte die dag natuurlijk nog niet, want we moesten verder. We reden door tot het volgende station en vonden dat ver genoeg. De zon begon te zakken en dat doet hij daar erg snel. Bij het station werden we allerhartelijkst begroet door de plaatselijke theedame en de stationschef, een statige man met grijze snor. Ook zijn zoon en kleine dochtertje kwamen kijken. (Plus de rest van het dorp) We kregen meteen thee en een soort koekjes aangeboden, wat erg welkom was, en konden even rusten. Toen we vroegen of er een plek was waar we konden slapen (de stationschef en zijn zoon spraken een beetje Engels en waren erg vriendelijk) werd ons verteld dat we natuurlijk in het stationsgebouwtje konden slapen, maar wilden we niet liever bij hem thuis te gast zijn?
Natuurlijk namen we dat graag aan. Het gezin woonde in een uit vierkante kamertjes opgebouwd huis met een binnenplaatsje (geen ronde rieten hutten hier) en ze hadden zelfs een kamer met een groot bed over. Wat een aardige mensen. We hebben lekker eten van ze gekregen: een groot blad met schaaltjes komkommer, kaas (feta), vlees, en ta'amia, een soort hartige ronde koekjes. We probeerden ze uit te leggen dat ze niet teveel omslag moesten maken, maar ze hadden er kennelijk plezier in voor ons te zorgen. Voor het eten was ons al een emmer water gebracht om mee te nemen naar de badkamer zodat we ons konden wassen, er waren bedden buiten gezet om uit te rusten en toen we ook nog gegeten hadden voelden we ons echt opgeknapt. We hebben de rest van de avond buiten, bij olielampen, ziten praten met de oude man en zijn zoon, terwijl de moeder en het kleine meisje (ze had een ballon van ons gekregen, waar ze erg blij mee was) van een afstandje toekeken en af en toe met elkaar giechelden. Het was een vreedzame avond. Die nacht kwam de regen en moesten we uit bed om alle luiken te sluiten. De stofstorm die eraan vooraf ging zou anders de hele kamer vies maken.
's Morgens kwam zowat het hele dorp weer even kijken hoe we inpakten en Sarra, het dochtertje, kreeg een pakje kleurpotloden van ons. We wilden graag iets achterlaten, maar geld wilde haar vader niet aannemen. Maar we zagen hem en de moeder glimmen toen ze zagen dat Sarra een kadootje kreeg. Kleurpotloden kun je alleen in de stad kopen en het was maar een klein dorpje.
We reden die dag nog zo'n zestig kilometer en zetten op het grotere station in Babanusa de beide motoren op de trein. Zo kon mijn arm rust krijgen tijdens de zeshonderd kilometer tot waar het asfalt weer begon.