Reisplakboek
Wonderen op de weg naar Kumasi
Kumasi is een aardige stad in Ghana. Het is niet de hoofdstad, maar wel een grote. Er zijn veel koloniale gebouwen te zien, en wat je ook van de geschiedenis ervan vindt, die gebouwen zijn vaak mooi. Groot en van hout met veranda's rondom. In Kumasi is ook een hele grote markt en omdat Ghana een redelijk welvarend land is, met een kuststrook en een groot zoetwatermeer, is daar van alles te koop.
We waren onderweg naar Kumasi over een goede asfasltweg. Dat reed ook wel weer eens makkelijk. Nadeel was wel dat de auto's er dan ook weer harder konden rijden, daarbij niet altijd gehinderd door enige rijvaardigheid ;-) Voorzichtigheid was dus geboden. Maar we reden lekker.
We waren al in het regenwoudpark nabij Cape Coast geweest, wat de moeite waard was, en ook aan de weg naar Kumasi waren hier en daar van die torenhoge bomen te zien. Erg mooi na de kale woestijnen en het kleine-boompjes-gebied. Die afwisseling was op zich al een reden om zuidwaarts Ghana in te duiken, in plaats van onze weg in een horizontale lijn te vervolgen van Burkina naar Niger. Maar we moesten hoe dan ook naar de hoofdstad van Benin, aan de kust, omdat dat een van de weinige plekken was waar je een visum voor Niger kon kopen. Dus de 'kortste weg' was geen optie. Gelukkig maar, want Ghana is prachtig.
We reden tussen bananenplantages en velden met allerlei gewas. Langs de weg stonden vaak mensen met fruit te koop, maar ook wel eens met 'bush meat': vaak gestroopte dieren zoals dikdiks (zeer kleine hertjes), op een rooster gespannen en gebraden boven een vuurtje. Dat vond ik naar om te zien. Die dikdiks zijn zo leuk.
Terwijl we onderweg waren waren er regenbuien rondom ons en voor ons uit. We werden niet nat... dat was al een wondertje op zich. Even kregen we een paar spetters maar de lucht was zo droog en zo warm dat die binnen een paar seconden verdampten en de weg werd er niet eens nat van. De regen tracteerde ons wel op een hele mooie regenboog. We stopten om er een foto van te maken.
Even verderop stopten we weer. Er waren mensen die tomaten verkochten onder een hele hoge rechte boom, met een kale stam als een mast, en een kleine platte kruin bovenin. Toen we onder de boom stonden om over de tomaten te onderhandelen hoorden we een vreemd geluid. Als van kwetterende vogels, maar waar kwam het vandaan? We keken omhoog en zagen dat de boom leek te leven. Hij zat helemaal vol met kleine vogeltjes met een gele buik. De boom was bijna te hoog om ze goed te zien. Wat we voor bladeren hadden aangezien waren ronde geweven nestjes. Er zaten meer nestjes dan bladeren in de takken, en de vogeltjes die ze gemaakt hadden buitelden er tussen door, speelden, zaten achter elkaar aan en floten alles bij elkaar.
De tomatenverkopers zaten blijkbaar elke dag onder die wonderbaarlijke boom en zagen niet meer wat wij er nou zo bijzonder aan vonden. Maar de tomaten waren lekker.
Eenmaal in de stad namen we voor een paar dagen ons intrek in zo'n mooi oud koloniaal pand, helemaal overgroeid met bloeiende klimplanten. Het was prettig om de stad een paar dagen te bekijken voor we weer verder gingen.